Gods gratie is zo diep als de oceaan
I
Als ik Gods genade voel, dan huil ik.
Met mijn lippen toe, snikken in mijn keel.
Toen ik honger had en geen kracht,
gaf u me de beste voeding.
Toen ik gekwetst en bedrukt was,
ik belasterd en verlaten werd,
veegde uw hand de tranen van mijn wang
en het was u die mij troostte.
Oh God, oh God! Toen ik huiverde in de kou,
oh God, oh God, was u er en verwarmde mij.
Toen de ontbering zo zwaar was, gaf u aan mij uw genade.
II
Toen ik alleen was en verloren,
waren uw lieve woorden troostend en zacht.
Toen ik kwalen kreeg, toonde en gaf u mij een geneeswijze.
Toen ik zo trots en ijdel was,
was uw straf niet terughoudend.
Toen ik werd vernederd en benadeeld,
moedigde uw voorbeeld me aan.
Oh God, oh God, ik was hopeloos in het donker,
oh God, oh God en uw woorden waren mijn licht.
Voor mij was er geen weg te gaan,
dus verlichtte u het eind van de weg.
III
Toen ik werd verzwolgen door de zee,
reikte u naar mij vanaf het schip.
Toen Satan mij belegerde,
sneed uw zwaard me vrij uit de greep.
Ik triomfeerde naast u, en u lachte ook naar mij.
Er zijn veel woorden in mijn hart.
Waar u ook bent, mijn hart dwaalt niet weg.
Oh God, oh God! Gods genade, zwaar als bergen.
Oh God, oh God! Mijn hele leven is niet genoeg.
Uw gratie gaat zo diep.
Niet genoeg inkt om het te beschrijven.