Tijdens het Tijdperk van de Wet zette Jehova veel geboden uiteen aan Mozes, die hij moest doorgeven aan de Israëlieten die hem uit Egypte volgden. Deze geboden gaf Jehova aan de Israëlieten en hadden geen betrekking op de Egyptenaren. Ze waren bedoeld om de Israëlieten in het gareel te houden. God stelde met de geboden eisen aan hen. Of ze de Sabbat in acht namen, of ze hun ouders eerden, of ze afgoden vereerden en zo voort: op basis van deze beginselen werden ze zondig of rechtvaardig geacht. Sommigen onder hen werden door Jehova’s vuur getroffen, sommigen werden tot de dood toe gestenigd en sommigen ontvingen Jehova’s zegen. Dat hing ervan af of ze deze geboden al dan niet gehoorzaamden. Zij die de Sabbat niet in acht namen, werden gestenigd. Priesters die de Sabbat niet in acht namen, werden door Jehova’s vuur getroffen. Zij die hun ouders niet eerden, werden eveneens gestenigd. Dit werd allemaal door Jehova bevolen. Jehova stelde Zijn geboden en wetten in zodat de mensen naar Zijn woord zouden luisteren en het gehoorzamen, en niet tegen Hem zouden rebelleren terwijl Hij ze leiding gaf in hun leven. Hij gebruikte deze wetten om het pasgeboren menselijke ras onder controle te houden, zodat Hij het fundament voor Zijn toekomstige werk beter kon leggen. En zo werd het eerste tijdperk, op basis van het werk dat Jehova deed, het Tijdperk van de Wet genoemd. Hoewel Jehova veel woorden sprak en veel werk deed, leidde Hij het volk enkel op een positieve manier. Hij leerde dit onwetende volk hoe ze menselijk moesten zijn, hoe ze moesten leven, hoe ze Jehova’s wegen moesten begrijpen. Het werk dat Hij deed, was er grotendeels op gericht het volk aan te zetten om Zijn wegen in acht te nemen en Zijn wetten te volgen. Het werk vond plaats bij mensen die oppervlakkig verdorven waren. Het ging niet zo ver dat hun gezindheid of vooruitgang in het leven een transformatie onderging. Hij gebruikte de wetten alleen om het volk onder controle te houden. Jehova was voor de Israëlieten in die tijd slechts een God in de tempel, een God in de hemelen. Hij was een wolkkolom, een vuurkolom. Jehova eiste alleen van hen dat ze Zijn wetten en geboden – men zou zelfs kunnen zeggen ‘regels’ – zouden gehoorzamen. Jehova was er immers niet op uit om hen te transformeren, maar om hen meer dingen te geven die de mens zou moeten hebben, om hen uit Zijn eigen mond te instrueren, want na zijn schepping had de mens niets over wat hij zou moeten bezitten. En zo gaf Jehova de mensen de dingen die ze voor hun leven op aarde zouden moeten bezitten. Zo zorgde Hij ervoor dat de mensen die Hij leiding gaf hun voorouders, Adam en Eva, voorbijstreefden, want wat Jehova hen gaf, overtrof wat Hij Adam en Eva in het begin had gegeven. Toch was het werk van Jehova in Israël alleen bedoeld om de mensheid te leiden en hun Schepper te doen herkennen. Hij overwon of transformeerde ze niet, maar leidde ze alleen. Daar komt Jehova’s werk in het Tijdperk van de Wet op neer. Dat is de achtergrond, het ware verhaal, de essentie van Zijn werk in het hele land Israël, alsmede het begin van Zijn zesduizend jaar werk, om de mensheid onder het bestuur van Jehova’s hand te houden. Hieruit kwam meer werk in Zijn managementplan van zesduizend jaar voort.
Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Het werk in het Tijdperk van de Wet