Vers 1
God op aarde is altijd stil.
Hoe wreed de mens ook kan zijn,
Hij trekt Zich er niks van aan,
doet het werk dat Zijn Vader aan Hem gaf.
Wie heeft Gods lieflijkheid herkend?
Wie bekommert zich meer om de last
van God de Vader dan Zijn Zoon doet?
Wie kent de wil van de Vader?
Oh mensheid! Denken jullie ooit aan Gods hart,
of begrijpen jullie wat God bedoelt?
Als God op aarde komt,
doorstaat Hij de pijn van de mens.
Maar God Zelf is onschuldig,
waarom God laten lijden als de mens?
Wie begrijpt Gods hart?
God geeft de mens te veel.
Hoe kan de mens Gods hart vergoeden?
Hoe kan de mens Gods hart vergoeden?
Vers 2
Gods hemelse Geest is bezorgd.
De Zoon op aarde bidt menigmaal
voor de wil van de Vader;
en Zijn hart breekt in stukken.
Wie kent de Vaderliefde voor Zijn zoon,
hoe de Zoon Zijn Vader mist?
Verscheurd tussen hemel en aarde,
in de Geest dichtbij, bezien Zij elkaar.
Vers 3
Vader en Zoon vertrouwen altijd op elkaar.
Waarom scheidden Ze,
één in de hemel en één op aard?
Vader houdt van Zoon, en Zoon houdt van Vader.
Waarom moet Hij wachten in spanning?
Vele dagen heeft de Vader gesmacht,
hoewel Ze nog lang niet uit elkaar zijn,
wacht Hij op Zijn Zoons spoedige terugkeer.
Vers 4
Hij neemt waar, zit stil
en wacht op de komst van Zijn Zoon.
Wanneer zal Hij weer samen zijn
met de Zoon die op aarde zwerft?
Wanneer Ze weer samenkomen, zal het voor eeuwig zijn.
Maar hoe kan Hij duizenden
dagen en nachten doorstaan
met één in de hemel en één op de aarde?
Als God op aarde komt,
doorstaat Hij de pijn van de mens.
Maar God Zelf is onschuldig,
waarom God laten lijden als de mens?
Wie begrijpt Gods hart?
God geeft de mens te veel.
Hoe kan de mens Gods hart vergoeden?
Hoe kan de mens Gods hart vergoeden?